“Hoe is het met de schapen?”
In de afgelopen maanden een veelgestelde vraag.
Het blauwtongvirus rukte op vanuit Utrecht door de rest van het land. De media besteedden er de nodige aandacht aan en Jan en alleman bleek geïnformeerd.
De vraag kwam van iedereen, zowel vanuit de sector als daarbuiten.
Steevast kon ik antwoorden dat we nog nergens last van hadden.
De verhalen vanuit andere delen van het land waren op z’n zachtst gezegd onrustbarend. De ziekte kan ineens toeslaan: van de ene op de andere dag heb je een verschrikkelijk ziek schaap met extreem hoge koorts, moeite met staan en ademhalen, de bek gezwollen en eten geweigerd. Een breedte aan verschijnselen, in allerlei combinaties.
Iedereen ploeterde met medicatie en extra zorg, schapen naar binnen halen, om de paar uur water en voer (zelfs appelmoes) proberen te geven. Maar voor het gros van de zieke dieren bleek er geen redding mogelijk.
Sterker nog: na verloop van weken adviseerden de dierenartsen om sneller euthanasie toe te passen. Gebleken was dat vanaf een bepaald stadium redding eigenlijk niet meer mogelijk was zonder restschade en dat in alle andere gevallen het een lange pijnlijke lijdensweg zou zijn, met de dood als eindpunt.
Preventieve maatregelen lijken er nauwelijks te zijn, of praktisch slecht uitvoerbaar.
Dus dan rest er weinig anders dan te doen wat je altijd al deed: op het geplande moment de ram bij de ooien voor een dekperiode, zorgen voor een zo goed mogelijk voeraanbod en alert zijn op veranderingen in vitaliteit van de dieren.
En zo ging ik elke dag dus nog nauwkeuriger een rondje langs de schapen, scherp oplettend of er eentje wellicht wat achterbleef. Maar elke keer stelde het beeld gerust. Zo gingen weken en maanden voorbij. Geen blauwtong geconstateerd, geen zieke dieren.
Nu is er vorst en verdwijnt de knut bijna helemaal. Voor zover er al reële vrees voor besmetting was, is die voor dit moment voorbij. Voorlopig.
De vraag is waarom wij geen waarneembare blauwtongprobleem hebben gehad.
Wellicht zijn de schapen slechts licht besmet geraakt, genoeg om het immuunsysteem te activeren, maar niet genoeg om er ziek van te worden.
Hoewel er in de buurt wel problemen schijnen te zijn geweest, werden er in Twente sowieso minder besmettingen gemeld dan in sommige andere regio’s.
Daarnaast zijn onze schapen van een robuust ras, doen we veel aan preventieve gezondheidszorg en hebben de schapen altijd de beschikking over emmers met mineralen en is er een diversiteit aan grassen en kruiden. Onze vele houtwallen en sloten bieden weliswaar een biotoop voor de knut … maar óók voor z’n natuurlijke vijanden.
Welke factoren remmend of veroorzakend zijn – men weet het niet.
Misschien moeten we concluderen dat we simpelweg geluk hebben gehad, dat deze ziekte aan onze schapen voorbij is gegaan.
Met het scannen op dracht (medio december) en het lammerseizoen (half maart – half april) zullen we mogelijk meer beeld krijgen op evt. blauwtongeffecten.
Op dit moment kunnen we weinig meer doen dan goed voor ze zorgen, zodat ze krachtig de lente ingaan en met energie hun lammetjes grootbrengen.